Ik blijf het gek vinden: ik heb een plan en dan doe ik toch iets anders.Voor een (narratieve) workshop stond het 1 keer in mijn draaiboek en uiteindelijk had ik het er steeds opnieuw over: veelverhaligheid. Dat de narratieve benadering niet gaat om het vervangen van negatieve of pijnlijke verhaallijnen door positieve of sprankelende!Niet.We hadden het uitgebreid over gesprekstechnieken die vaardigheidsaspecten, kwaliteiten, waarden, sprankelende initiatieven of neigingen of gedachten oppikken en rijker in verhaal helpen brengen. We ervaarden bij het oefenen wat voor verschil dat maakt.
‘Ik wist totaal niet dat ik hier op zou terechtkomen’.
‘Je begint met iets kleins en dan ging ik me plots dingen herinneren’.
‘Ik werd er helemaal warm van’.
‘Ik kreeg goesting om er meer mee te doen’.
Er zit magie in het oppikken van kleine sprankels en ze te helpen ontspinnen in rijke, dikke verhaallijnen.Maar, toch, zelfs met die magie:
Het gaat om veelverhaligheid.
We moeten een context scheppen waarin mensen diverse verhaallijnen kunnen spinnen, met pijnlijke en sprankelende thema’s.
Aangenaam is het niet. Ik waad door iets. Er is onbehagen… Het roept iets op van adem inhouden en dan – met weinig zuurstof – doordoen. Je er helemaal niet thuis voelen, het omgekeerde van jezelf zijn en dat lot torsen terwijl niemand om je geeft. Nobody gives a shit. Ik associeer deze sfeer met mijn jeugd. Hoe ik me (soms? vaak? chronisch?) gevoeld heb op school. Er was geen ruimte om te spreken. Niet de ruimte waar dingen een beetje vorm kunnen krijgen, een voorlopige vorm, misschien wel een beangstigende vorm maar een vorm. Dat is beter dan de beklemming waar je mee leeft als het geen vorm heeft en het beangstigende zich manifesteert helemaal opgesloten in mij, zonder zuurstof.
Dat de persoon ruimte krijgt om op deze (schrijnende) woorden en beelden te komen is waardevol op vele manieren.
Het wordt nu makkelijker om dit soort ervaringen te herkennen.
Om de contexten te herkennen die dit uitlokken.
Maar ook om de hunkering te voelen naar ruimte om te spreken.
Om te beseffen dat dat belangrijk is.
Om contexten op te zoeken die spreek-vriendelijk zijn.
En hoe belangrijk is het niet dat dit tot bestaan mag gesproken worden. Dat de persoon die dit ervaren heeft tot bestaan gesproken wordt (want we zijn zovele personen en werelden als we ervaringen hebben/zijn, zelfs al rijgen we deze personen en werelden aan één draad die we ‘ik’ noemen).
In de mate dat we een web van veelverhaligheid beschikbaar hebben, kunnen we betekenis geven aan vele – contradictorische – aspecten van ons leven en onze persoon. Dat gaat niet met 1 verhaallijn, een fijne of een afschuwelijke. Met slechts 1 verhaallijn – of die nu negatief of positief is – zijn er vele ervaringen die geen bedding vinden in een betekenisvolle verhaallijn en dat beperkt ons in onze waarneming, onze verbeelding, ons denken, voelen, onze ervaring van wie we (ook) zijn en onze actiemogelijkheden.
Waar een wil is, is een weg.
Stel: je ontmoet iemand met dit als levensmotto. ‘Waar een wil is, is een weg’. Constructief motto? Maar als dat haar enige verhaallijn mag zijn, wat doet ze dan met de angst waar ze de laatste tijd ’s ochtends soms mee wakker wordt? Wat met de schaamte die haar overvalt wanneer ze denkt aan haar 2 zonen die ze het voorbije anderhalf jaar niet meer gezien heeft? Wegdrukken? Onderdrukken? Ontkennen? Haar wilskracht-motto nog harder belijden?Ik wil je aanmoedigen om ruimte te genereren voor het pijnlijke én het sprankelende. En om het allemaal terug te geven op manieren die je cliënt niet vastzetten.Ik wil je aanmoedigen tot niet-haast. Tot het omgekeerde van de haast die komt vanuit de drijfveer om mensen zo snel mogelijk een prettig gevoel of perspectief te bezorgen.Veelverhaligheid.Johan Van de Putte